Laatste ogenblikken
Gedachteloos grijpt hij met broze handen
naar de laatste strohalmen van zijn bestaan.
Zijn wijd opengesperde ogen, ooit vol leven
staren nietsziend omhoog.
Welk houvast heb ik nu nog
terwijl ik mijn handen machteloos sluit.
Mijn vermoeide ogen kijken door de mist
volgen zijn blik en zien wat stof.
De adem stokt gevolgd door stilte
daarna abrupt een diepe zucht.
Samen kijken we naar de eeuwigheid
die ons allebei aanraakt.
Ik vraag waar hij ademloos naar kijkt
met open mond blijft hij zwijgen.
En toch voel ik me deelgenoot
dichterbij dan ooit tevoren.
Reikende handen
Reikende handen
aarzelend aangeboden
vragen om aandacht.
Reikende handen
uit dienstbaarheid aangereikt
geven en nemen.
Reikende handen
in liefde uitgestoken
koesteren elkaar.
Laat me
Laat me huilen
opdat mijn verdriet een uitweg vindt
Laat me lachen
zodat mijn vreugde zich kan vermeerderen
Laat me haten
want mijn schaduwkant moet ademen
Laat me liefhebben
omdat er zoveel is waar ik van hou
Laat me egoïstisch zijn
soms ben ik zo moe van anderen
Laat me delen
omdat ik meer heb dan ik aankan
Laat me schelden
om mijn frustratie te ontladen
Laat me lieve woordjes fluisteren
om alles weer goed te maken
Laat me vliegen
Omdat ik mijn vleugels uit moet slaan
Laat me vallen
wanneer de zon te warm is gebleken
Laat me mijn vrijheid hebben
gun me een leven zonder beperkingen
Laat me een gevangene zijn
wanneer ik daar voor kies
Laat me leven
ik geniet van elke dag
Laat me sterven
als het tijd is om te gaan
Glinstering
Met een kleine glinstering
ben ik uit het Al gekomen.
Vol verwachting ben ik toen
uit alle macht gaan stromen.
Ik gaf me zonder voorbehoud
en
zo ben ik gegroeid.
Een rivier was ik geworden
almaar groter, onvermoeid.
Razend suisde ik omlaag
tot ik het einde vond.
Onbesuisd over de rand
van
daar in een afgrond.
Ik hervond mij na een tijd
en voelde me geraakt.
Wat voor mij het einde leek
had me nu juist sterk gemaakt.
Een grote stroom was ik geworden
vol wijsheid en vol kracht.
Met het razen achter me gelaten
kabbelde ik rustig en zacht.
Nu komt spoedig in mijn zicht
de grote oceaan.
De leraar die mij voorbereidt
om opnieuw naar huis te gaan.
Ver weg / dichtbij
Je ligt daar op je bed
sprakeloos en ongenaakbaar.
Op weg naar een plek waar ik niet volgen kan.
Wie was je, wie ben je?
…Wat zal er van je worden?
Nooit zal ik het van je horen.
Maar terwijl het leven je verlaat
zal ik bij je blijven, zolang het kan.
Zo vreselijk ver weg.
Zo oneindig dichtbij.
(alle gedichten door André van Soeren)